oefenen 2

20. Welke school van psychologie bestudeert waarom gedachten, gevoelens en gedrag voorkomen en hoe mentale gebeurtenissen zich aanpassen om mensen te helpen overleven in de natuurlijke wereld?
A. Behaviorisme
B. Functionalisme
C. Gestalt-psychologie
D. Humanistische psychologie
21. Experimentele psychologen van de late negentiende eeuw richtten hun onderzoeksinteresses op
A. het voorspellen van menselijk gedrag en mentale gebeurtenissen
B. het voorspellen van dierlijk gedrag en mentale gebeurtenissen
C. het begrijpen van de aard van de bewuste geest
D. het begrijpen van de aard van de onbewuste geest
22. Vanuit welke subdiscipline van de psychologie doen psychologen onderzoek om de oorzaken van mentale gebeurtenissen en gedrag beter te begrijpen?
A. academische psychologie
B. klinische psychologie
C. professionele psychologie
D. toegepaste psychologie
23. Tot welke subdiscipline van de psychologie behoren klinische psychologie en therapeutische psychologie?
A. academische psychologie
B. professionele psychologie
C. experimentele psychologie
D. algemene psychologie
24. Volgens velen was de grondlegger van de hedendaagse psychologie en de eerste ‘psycholoog’:
A. Wundt
B. Fechner
C. Weber
D. Helmholtz
25. Wat hebben Hermann Ebbinghaus, Francis Galton en Sigmund Freud gemeen?
A. Elk van hen werkte onafhankelijk
B. Elk van hen richtte een formele psychologische labo op
C. Elk van hen ontwikkelde nieuwe observatiemethodes om te bestuderen hoe de geest werkt
D. A en C
26. Welk van de volgende is een geheugenopslag die heel gevoelig is voor het maskeren van stimuli binnen de 200-300 milliseconde na de presentatie van een reeks van letters ?
A. Sensorische geheugen
B. Kort-termijn geheugen
C. Werkgeheugen
D. Impliciet geheugen
E. Semantisch geheugen
27. Welk van de volgende leertheoretici toonde het eerst aan dat een neutrale stimulus een reactie uit zou kunnen lokken die oorspronkelijk gelinkt was aan een andere stimulus?
A. Ivan PavlovB. Albert Bandura
C. B. F. Skinner
D. E. L. Thorndike
28. Irrationele angsten die veroorzaakt zouden zijn door klassieke conditionering zijn:
A. Psychosomatische ziekten
B. Vermijdende gedragingen
C. Fobieën
D. Stimulusdiscriminatie
29. Zowel ontsnappingsconditionering en vermijdingsconditionering zijn vormen van:
A. bijgeloof
B. positieve bekrachtiging
C. negatieve bekrachtiging
D. secundaire bekrachtiging
30. Aangeleerde smaakaversie is een vorm van
A. Operante conditionering
B. Klassieke conditionering
C. Inzicht leren
D. Geen van bovenstaande
31. Volgens de tekst maken schilders, tekenenaars en beeldhouwers goed gebruik van
A. Aanwijzingen van diepte-perceptie
B. Visuele illusies
C. Aanwijzingen van perceptuele constantie
D. Alle bovenstaande
32.  In welk land werd het eerste laboratorium voor psychologisch onderzoek opgericht?  
A. Nederland
B. Engeland
C. Duitsland
D. De Verenigde Staten van Amerika
33. De Nederlandse oogarts Donders publiceerde in 1868 een artikel dat de basis zou vormen voor ___.
A. Het nativisme
B. Gestaltpsychologie
C. De mentale chronometrie
D. De psychofysica
34. Een psychologe die haar beleving van een zonsondergang analyseert in termen van sensaties, herinneringen aan vroegere zonsondergangen, en emotionele reacties past de ___ visie toe.
A. Structuralistische
B. Cognitieve
C. Behavioristische
D. Psychoanalytische
35. Welke vroege school werd het meest beïnvloed door het logisch positivisme?  
A. Het structuralisme
B. Het functionalisme
C. Het behaviorisme
D. De gestaltpsychologie
 36. In 1967 suggereerde Stanley Milgram dat de wereld een ‘small world’ was. Wat bedoelde hij daarmee?  
A. Dat alle mensen beïnvloed worden door sociaal-culturele factoren
B. Dat iedereen met wie dan ook in contact gebracht kan worden via een gemiddeld aantalstappen van zes kennissen van kennissen
C. Dat mensen op elkaar reageren zoals in een klein dorp, zelfs als ze ver uit elkaar wonen
D. Dat mensen vooral beïnvloed worden door hun eigen etnische groep, zelfs wanneer ze ergens anders wonen
37. Het onderscheid tussen afhankelijke en onafhankelijke variabelen werd voor het eerst gemaakt door ___.
A. Het logisch positivisme
B. Het behaviorisme
C. De cognitieve psychologie
D. De experimentele psychologie
38. Een onderzoeker manipuleert de ___ om het effect op de ___ na te gaan.
A. Onafhankelijke variabele; afhankelijke variabele
B. Afhankelijke variabele; experimentele variabel
C. Onafhankelijke variabele; meetvariabele
D. Experimentele variabele; onafhankelijke variabele
39. Wat is het belangrijkste verschil tussen de psychologische en de filosofische benadering van de mens?  
A. Psychologen zijn meer geïnteresseerd in abnormaal gedrag
B. Filosofen aanvaarden niet dat sommige vaardigheden aangeboren zijn
C. Psychologen baseren hun interpretaties op systematische observatie
D. Filosofen zijn alleen maar geïnteresseerd in de rede en houden geen rekening met gedrag en gevoelens
40. Een negatieve correlatie treedt op wanneer __________________________.  
A. De variabelen in tegenovergestelde richting variëren
B. De steekproef niet representatief is voor de hele populatie
C. De onderzoeksresultaten conform zijn aan de tegengestelde hypothese
D. De variabelen onduidelijk gedefinieerd zijn

Yorumlar

Bu blogdaki popüler yayınlar

oefenen 3

oefenen 1