oefenen 1

  1. Gemiddeld verschillen mensen uit collectivistische culturen (vb: Japan) van mensen uit individualistische culturen op verschillende gebieden.
    Welk van de onderstaande antwoorden is INCORRECT over de gebieden waarin mensen uit collectivistische culturen lijken te verschillen van mensen uit individualistische culturen?
A.  Mensen uit collectivistische culturen zijn meer vatbaar voor de fundamentele attributiefoutB. Mensen uit collectivistische culturen zijn minder vatbaar voor de attractiveness biasC. Mensen uit collectivistische culturen tekenen accurater een lijn die de dezelfde lengte heeft in vergelijking met een eerder geziene lijn en doos (opname).D. Mensen uit collectivistische culturen onthouden een object (zoals een vis) accurater wanneer het later getest tegen de originele achtergrond
2. Het misleiden van participanten in een psychologische studie is:
A. Nooit toegestaanB. Niet beschouwd als een probleem door de meeste ethische commissiesC. Toegestaan zolang de participanten geen schade wordt berokkend en de vergaarde kennis duidelijk het gebruik van misleiding compenseertD. Toestaan zolang dat de participanten geen schade berokkent wordt ongeacht de waarde van kennis die vergaard kan worden.
3. De beste benadering om psychologie van pseudopsychologie te onderscheiden is:
A. Het volgen van de wetenschappelijke methode en het nauwkeurig analyseren van de resultatenB. Het verzamelen van anekdotes en vragenlijst informatie ter ondersteuning van ESPC. Het gebruiken van kritisch denkvermogenD. Het samenstellen van een serie van gevalstudies
4. Welk van de volgende hersengebieden wordt geassocieerd met het reguleren van de lichaamstemperatuur, bloeddruk en hormonen? 
A. Thalamus
B. HypothalamusC. HippocampusD. Amygdala
5. Welk van de volgende stellingen is juist over split-brain patiënten? 
A. Ze zijn een kleine deelverzameling van dissociatieve identiteitsstoornis patiëntenB. Hun corpus callosum is doorgesnedenC. Ze zien objecten in het linker visueel veld aan de linkerkant van hun lichaamD. Ze zijn tweemaal zo slim als een normaal persoon
6. Wat is NIET juist over onderzoeken naar autisme?
A. Mensen met autisme scannen gezichten anders dan mensen zonder autismeB. Mensen met autisme scannen gezichten anders dan mensen zonder autisme wanneer ze emoties op gezichten expliciet identificerenC. Mensen met autisme vertonen een verminderde activatie in gebied MT als reactie op bewegingD. Mensen met autisme vertonen een verminderde activatie in de superieure temporale sulcus (STS) als reactie op biologische beweging
7. De persoonlijkheidstrek die geassocieerd is met een verhoogde stress respons (een hogere bloeddruk en een negatiever gemoed inbegrepen) en een grotere kans om te sterven aan een hartaandoening is:
A. IntroversieB. AmbitieC. CynismeD. Vijandigheid
8. Welk van de volgende stellingen is JUIST over sociale steun?
A. Sociale steun beïnvloedt de emotionele reactie op stress, maar heeft geen effect op gezondheid of levensverwachtingB. De waargenomen sociale steun is belangrijker dan de ware grootte van iemands sociale netwerkC. Vastgestelde sociale steun (zoals het brengen van avondeten naar een vriend die bezig is met het studeren voor een examen) is het meest belangrijk bij het verlagen van stressD. Vastgestelde sociale steun vermindert altijd stress, zelfs al komt de steun van een persoon met wie je een negatieve relatie hebt
9. Welk van de volgende stellingen is FOUT over optimisme?
A. Optimisten hebben minder kans om te sterven aan hartproblemen dan pessimistenB. Optimisten hebben geen betere copingsvaardigheden dan pessimistenC. Optimisten rapporteren minder stress te voelen dan pessimistenD. Optimisten hebben een beter gemoed gedurende tijden van stress dan pessimisten
10. Uw vriendin ervaart een langdurend en mild verdriet. Ze ervaart het meest waarschijnlijk een________.
A. ManieB. Majeure depressieve stoornisC. DysthymieD. Hypomanie
11. Veel onderzoekers beargumenteren dat vooral _______, gelinkt is met de ontwikkeling van sociale fobieën.
A. LerenB. Extreem neuroticisme als kindC. Extreme verlegenheid als kindD. Hyperactiviteit van de amygdala
12. Alle volgende stellingen zijn juist over eetstoornissen BEHALVE:
A. Mensen met eetstoornissen zijn gepreoccupeerd met eten, lichaamsbeeld en gewicht.B. Mensen met eetstoornissen hebben meestal de irrationele overtuiging dat al het eten slecht is.C. Bij het bekijken van foto’s van zichzelf spenderen vrouwen met eetstoornissen meer tijd aan het kijken naar hun “lelijke” lichaamsdelen.D. Eetstoornissen zijn geassocieerd met abnormaliteiten in het functioneren van het neurotransmitter serotonine
13. Het “louter exposure effect/ blootstellingseffect” is wanneer:
A. Mensen minder geneigd zijn om overtuigd te worden wanneer ze te familiair zijn geworden met iemand die een argument voorlegtB. Mensen meer geneigd zijn om overtuigd te worden vóór dat ze familiair zijn met iemand die een argument voorlegtC. Mensen meer geneigd zijn om overtuigd te worden wanneer ze familiair zijn geworden met iemand die een argument voorlegtD. Mensen minder geneigd zijn om overtuigd te worden wanneer ze overmatig blootgesteld zijn aan iemand die een argument voorlegt
14. Welk van de volgende is GEEN manier om vooroordelen te verminderen?
A. Sociaal leren met leeftijdsgenotenB. Verhoogd contact tussen groepenC. Veranderen van categorieën zodat twee groepen niet langer verschillende entiteiten zijnD. Verhogen van onderlinge afhankelijkheid tussen groepen
15. Welke soort van psychotherapie is het meest effectief in de behandeling van de Obsessieve-Compulsieve stoornis?
A. Interpersoonlijke therapie (IPT)B. Cognitieve gedragstherapieC. GezinstherapieD. Alle bovenstaande
16. Als je een extravert bent en je moet een test afleggen, heeft onderzoek uitgewezen dat je het best presteert wanneer je
A. Cafeïne consumeert als de test s ‘morgens is, maar geen cafeïne consumeert als de test in de namiddag is.B. Cafeïne consumeert als de test s ‘namiddags is, maar geen cafeïne consumeert als de test in de morgen is.C. Cafeïne consumeert voor een test zowel in de morgend als namiddagD. Geen cafeïne consumeert voor een test zowel in de morgend als namiddag
17. Leeftijd beïnvloedt specifieke hersenfuncties gerelateerd aan emotie en beloning. Welk van de volgende stellingen is NIET waar volgens onderzoek?
A. Nuclues accumbens activatie bij verwachting van een beloning is groter in de adolescentie dan in de kindertijd en volwassenheidB. Beloning-gerelateerde activatie bij oudere mensen is dezelfde als bij jongere mensen bij de verwachting van een mogelijke winst, maar vermindert bij de verwachting van een mogelijk verliesC. Amygdala-activatie bij oudere volwassenen is verminderd bij emotioneel negatieve scenes maar is niet verminderd bij emotioneel positieve scenesD. Frontale kwab activatie bij oudere volwassenen met een succesvolle cognitieve veroudering is meer asymmetrisch dan bij jongere volwassenen
18. Welke factor is aangetoond in experimenten de bereidwilligheid van een voorbijganger om iemand te helpen te verhogen?
A. De aanwezigheid van veel mensenB. De aanwezigheid van experimentele medeplichtigen die niet helpenC. De recente vaststelling van het belang van het helpen van anderenD. Niet gehaast zijn voor een afspraak
19. Wanneer je honden ziet spelen in een park of je ziet hoe je professoren hun lessen geven, neem je deel aan een vorm van:
A. Experimenteel onderzoek
B. Naturalistische observatie
C. Vragenlijst onderzoek/survey onderzoek
D.  Psychometrische studie

Yorumlar

Bu blogdaki popüler yayınlar

oefenen 2

oefenen 3